Marcel Proust, de persoon en zijn familie – Intermezzo

Intermezzo: het psychosimplisme van de psychoanalytische interpretatie. 

Het essay van Freud over Leonard Da Vinci uit 1910 heeft de poort wagenwijd open gegooid voor een zondvloed van psychoanalytisch gekruide beschouwingen over kunst en kunstenaars.  

Freud probeert via de artefacten van de kunstenaar, zijn werken, door te dringen tot de ziel van de maker. Daar gekomen, keert de psychoanalist zich om en creëert vanuit zijn eigen theoretische overwegingen, de psychologische opmaak van de maker-kunstenaar.  Dus: via buiten, het artefact naar binnenin, de kunstenaar. Over de veronderstelde al of niet traumatische, problematische, spanningscheppende gebeurtenissen uit het persoonlijke verleden wordt een begrijp- en verklaarcanvas gespannen. Van daaruit voert elke interpretatieve fantasie van de psychoanalist naar de verklaringen van de creatie van dat zelfde artefact. Een cirkelredenering: van buiten naar binnen, van toen naar nu, van onbewuste drijfveer naar de schepping van een artefact (boek, schilderij, muziek, beeld,…). Op het eerste gezicht lijkt die gedachtentrein door een intellectueel ontrollend landschap te reizen terwijl hij in werkelijkheid op een gesloten circuit rondjes draait en telkens uitkomt waar hij is vertrokken, evenwel zonder dat de passagier daarvan op de hoogte wordt gebracht. Het lijkt diep maar gaat nergens naartoe. 

Freud heeft bovendien de gewoonte om vanuit een particulier geval generaliserende conclusies te trekken. Simpel gezegd: nadat hij eens een oedipaal conflict gedefinieerd heeft bij één persoon, werd dit concept tot een algemene wetmatigheid, geldig voor alle mensen, uitvergroot. 

Van zijn ‘wetenschap’ blijft vandaag enkel de historische waarde overeind. 

In de tonnen psychoanalytische artikels en boeken die veelal terug grijpen op dit simpele (simplistische?) mechanisme moest Marcel Proust ook in die reductionistische mal gewrongen worden: astma als neurose, te sterke moeder binding, rivaliteit van en met  het jongere broertje, een kille en afstandelijke relatie met de vader die concurrent is voor moeder’s liefde, homoseksualieit als perversie. Kort door de psychoanalytische bocht: de genialiteit van het werk van Proust spruit rechtstreeks voort uit de compensatie voor en de onbewuste verwerking van zijn oedipaal conflict.  

De enorme vlucht van de psychoanalyse heeft veel publicaties opgeleverd waarbij de sleutelscenes zoals de Petit Madeleine en de geweigerde nachtkus aan een onbewust fantasme worden gekoppeld, om het even wat uit leven en werk van Marcel krijgt een seksuele lading, de hineininterpretierungen gaan vervolgens voluit hun gang alsof ze de enig echte waarheid zijn. Eén van de vroegste biografen van Proust, George D. Painter (1959 en 1965) schreef een ware bestseller met twee merkwaardige kenmerken. Allereerst heeft hij zich uitsluitend op geschreven bronnen gebaseerd terwijl hij ruimschoots de mogelijkheid had om de vele toen nog levende getuigen van Proust te bevragen. Ten tweede schroeft hij Prousts gedrag voortdurend uit elkaar om tot verklaringen te komen die, en we citeren Jean-Yves Tadié (dé wereldautoriteit  en ‘Professeur Proust par excellence’) gebaseerd zijn op een psychoanalyse van twee cent, een freudisme van de markt, een gedemodeerd sciëntisme1 en ‘une psychanalyse de bazar2

Dilettant-psychologen dichten Marcel allerhande al dan niet  modieuze  diagnoses toe: clinofilie, cacografie,graphomanie, hoog-sensitiviteit,  psychosomatische hypochondrie, voyeurisme, borderline persoonlijkheidsstoornis en dergelijke. 

Ach… 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *